opvriest

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vriest

Werkwoord

vervoeging van
opvriezen

opvriest

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvriezen
    • ... dat jij opvriest. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvriezen
    • ... dat hij opvriest.