opvragen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vra·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opvragen
vraagde op
vroeg op
opgevraagd
klasse 6

zwak -d
gemengd

volledig

Werkwoord

opvragen [1]

  1. overgankelijk vragen om iets
  2. overgankelijk vorderen, terugvragen
    • Toen de behandeling niet goed verlopen was vroeg de ontevreden patiënt zijn medisch dossier op. 
    • Iedereen mag zijn eigen dossier opvragen bij de gemeente. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen