opvist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vist

Werkwoord

vervoeging van
opvissen

opvist

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvissen
    • ... dat jij opvist. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvissen
    • ... dat hij opvist.