opvijzen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vij·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opvijzen
vees op
(vijsde op) *
opgevezen
(opgevijsd) *
klasse 1

zwak -d

volledig

Werkwoord

opvijzen [2]

  1. met schroeven naar boven brengen of vastzetten
  2. opscheppen, opschroeven
Opmerkingen
  • De zwakke vervoeging (vijsde) kwam in de 17e eeuw nog voor, maar was in de 19e eeuw verdrongen door de sterke (vees)), wellicht onder invloed van werkwoorden als prijzen en wijzen

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen