opvangt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vangt

Werkwoord

vervoeging van
opvangen

opvangt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvangen
    • ... dat jij opvangt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvangen
    • ... dat hij opvangt.