opvang
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·vang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opvang | opvangen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
opvang m
- het verzorgen van kinderen op de uren dat de ouders dat niet zelf kunnen doen, kinderopvang
- De buitenschoolse opvang is een plek waar kinderen na schooltijd hun vrije tijd doorbrengen.
- het opvangen en hulp verlenen aan dieren of mensen in nood
- De regering heeft geld uitgetrokken voor de eerste opvang van de slachtoffers van de aarbeving.
Synoniemen
- [1] kinderopvang
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opvangen |
opvang
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvangen
- ... dat ik opvang.
Gangbaarheid
- Het woord opvang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "opvang" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be