opvang

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opvang opvangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

opvang m

  1. het verzorgen van kinderen op de uren dat de ouders dat niet zelf kunnen doen, kinderopvang
    • De buitenschoolse opvang is een plek waar kinderen na schooltijd hun vrije tijd doorbrengen. 
  2. het opvangen en hulp verlenen aan dieren of mensen in nood
    • De regering heeft geld uitgetrokken voor de eerste opvang van de slachtoffers van de aarbeving. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
opvangen

opvang

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvangen
    • ... dat ik opvang. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be