opteren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • op·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opteren
opteerde
geopteerd
optéren
zwak -d volledig

Werkwoord

[A] optéren

  1. een keuze doen [3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opteren
teerde op
opgeteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

[B] ópteren

  1. overgankelijk verteren, geheel opmaken, zodat er niets meer overblijft [4]
  2. overgankelijk door teren opknappen [5]
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen