opschonen

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·scho·nen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opschonen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opschonen
schoonde op
opgeschoond
zwak -d volledig
  1. van overbodige troep ontdoen
    • In de familiefilm moet de elfjarige Paul, een jongen met grote flaporen, plotseling mee op schoolreisje. Al snel komt hij er achter dat hij in werkelijkheid samen met honderden andere kinderen wordt opgesloten, omdat hij lelijk is. Op deze manier wil president Isimo het land opschonen.[3] 
    • De kenners van ING gaan er niet van uit dat de vergelijkbare huurinkomsten van Vastend de komende twaalf maanden hoger zullen uitvallen. Verder zal Vastned werk blijven maken van het opschonen van het portfolio. Het dividend van 2 euro per aandeel is volgens ING een heilig huisje.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. opschonen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Telegraaf zuiveren
  4. de Telegraaf 21 dec. 2017
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be