opscharrelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opscharrelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opscharrelen | op te scharrelen | ||||||||
toekomend | zullen opscharrelen op zullen scharrelen |
te zullen opscharrelen op te zullen scharrelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgescharreld | te hebben opgescharreld | ||||||||
toekomend | opgescharreld zullen hebben | opgescharreld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opscharrelend | opgescharreld | ev. scharrel op |
mv. verouderd scharrelt op |
scharrele op (bijzin) opscharrele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | scharrel op | scharrelt op | scharrelt op | scharrelt op | scharrelt op | scharrelen op | scharrelen op | scharrelen op | |||
verleden (o.v.t.) | scharrelde op | scharrelde op | scharrelde op | scharrelde op | scharrelde op | scharrelden op | scharrelden op | scharrelden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opscharrelen | zult/zal opscharrelen | zult/zal opscharrelen | zult opscharrelen | zal opscharrelen | zullen opscharrelen | zullen opscharrelen | zullen opscharrelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opscharrelen | zou opscharrelen | zou(dt) opscharrelen | zoudt opscharrelen | zou opscharrelen | zouden opscharrelen | zouden opscharrelen | zouden opscharrelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opscharrel | opscharrelt | opscharrelt | opscharrelt | opscharrelt | opscharrelen | opscharrelen | opscharrelen | |||
verleden (o.v.t.) | opscharrelde | opscharrelde | opscharrelde | opscharrelde | opscharrelde | opscharrelden | opscharrelden | opscharrelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opscharrelen op zal scharrelen |
zult/zal opscharrelen op zult/zal scharrelen |
zult/zal opscharrelen op zult/zal scharrelen |
zult opscharrelen op zult scharrelen |
zal opscharrelen op zal scharrelen |
zullen opscharrelen op zullen scharrelen |
zullen opscharrelen op zullen scharrelen |
zullen opscharrelen op zullen scharrelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opscharrelen op zou scharrelen |
zou opscharrelen op zou scharrelen |
zou(dt) opscharrelen op zou(dt) scharrelen |
zoudt opscharrelen op zoudt scharrelen |
zou opscharrelen op zou scharrelen |
zouden opscharrelen op zouden scharrelen |
zouden opscharrelen op zouden scharrelen |
zouden opscharrelen op zouden scharrelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgescharreld | hebt opgescharreld | hebt/heeft opgescharreld | hebt opgescharreld | heeft opgescharreld | hebben opgescharreld | hebben opgescharreld | hebben opgescharreld | |||
verleden (v.v.t.) | had opgescharreld | had opgescharreld | had opgescharreld | hadt opgescharreld | had opgescharreld | hadden opgescharreld | hadden opgescharreld | hadden opgescharreld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgescharreld hebben | zal/zult opgescharreld hebben | zult/zal opgescharreld hebben | zult opgescharreld hebben | zal opgescharreld hebben | zullen opgescharreld hebben | zullen opgescharreld hebben | zullen opgescharreld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgescharreld hebben | zou opgescharreld hebben | zou/zoudt opgescharreld hebben | zoudt opgescharreld hebben | zou opgescharreld hebben | zouden opgescharreld hebben | zouden opgescharreld hebben | zouden opgescharreld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgescharreld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgescharreld | er is opgescharreld | |||||||||
verleden | er werd opgescharreld | er was opgescharreld | |||||||||
toekomend | er zal opgescharreld worden | er zal opgescharreld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgescharreld worden | er zou opgescharreld zijn | |||||||||
lijdende vorm opgescharreld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgescharreld worden | opgescharreld te worden | ||||||||
toekomend | opgescharreld zullen worden | opgescharreld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgescharreld zijn | opgescharreld te zijn | ||||||||
toekomend | opgescharreld zullen zijn | opgescharreld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgescharreld | wordt opgescharreld | wordt opgescharreld | wordt opgescharreld | wordt opgescharreld | worden opgescharreld | worden opgescharreld | worden opgescharreld | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgescharreld | werd opgescharreld | werd opgescharreld | werdt opgescharreld | werd opgescharreld | werden opgescharreld | werden opgescharreld | werden opgescharreld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgescharreld worden | zult opgescharreld worden | zult opgescharreld worden | zult opgescharreld worden | zal opgescharreld worden | zullen opgescharreld worden | zullen opgescharreld worden | zullen opgescharreld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgescharreld worden | zou opgescharreld worden | zou/zoudt opgescharreld worden | zoudt opgescharreld worden | zou opgescharreld worden | zouden opgescharreld worden | zouden opgescharreld worden | zouden opgescharreld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgescharreld | bent opgescharreld | bent/is opgescharreld | zijt opgescharreld | is opgescharreld | zijn opgescharreld | zijn opgescharreld | zijn opgescharreld | |||
verleden (v.v.t.) | was opgescharreld | was opgescharreld | was opgescharreld | waart opgescharreld | was opgescharreld | waren opgescharreld | waren opgescharreld | waren opgescharreld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgescharreld zijn | zult opgescharreld zijn | zult opgescharreld zijn | zult opgescharreld zijn | zal opgescharreld zijn | zullen opgescharreld zijn | zullen opgescharreld zijn | zullen opgescharreld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgescharreld zijn | zou opgescharreld zijn | zou/zoudt opgescharreld zijn | zoudt opgescharreld zijn | zou opgescharreld zijn | zouden opgescharreld zijn | zouden opgescharreld zijn | zouden opgescharreld zijn |