opplooien

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·plooi·en
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opplooien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opplooien
plooide op
opgeplooid
zwak -d volledig
  1. iets door het te vouwen kleiner maken zodat het makkelijk is op te bergen
    • Een papieren vaas die je kan opplooien en weggooien wanneer de bloemen uitgebloeid zijn, leek Renaat Put de ideale oplossing. ' [2] 
    • 'Kijk', lacht bewoonster Saskia, 'ziedaar één van de voordelen van cohousing: ze zijn mijn was aan het opplooien'. In een hoekje van de tuin staat een groepje mannen was van de draad te halen. 'F*ck cohousing!', lacht medebewoner Serge. De sfeer zit er hier duidelijk al goed in. [3] 
    • Hij was gedurende een hele periode de vaste rigger van Els Clottemans. Hij kon niet met zekerheid zeggen of Clottemans ooit aanwezig was geweest bij het opplooien van haar reservevalscherm. [4] 
Synoniemen
Verwante begrippen
48 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 05 JUNI 2008 Kizzy Van Horne Cafébaas uit Genk brengt papieren vaas op de markt
  3. De Standaard 29 JUNI 2010 OM 00:00 UUR | Eline Maeyens 'Kijk, ze zijn mijn was aan het opplooien'
  4. De Standaard 28/09/2010 door ivb 'Els van Doren was sympathieke, levenslustige vrouw'
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be