oppassend
Uiterlijk
- op·pas·send
vervoeging van: | oppassen |
verbogen vorm: | oppassende |
oppassend
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | oppassend | oppassender | oppassendst |
verbogen | oppassende | oppassendere | oppassendste |
partitief | oppassends | oppassenders | - |
oppassend
- zich welbewust volgens de regels van de samenleving gedragend
- Wat wilde die moeder van 'm? Dat-ie een oppassend mens in de middenstand zou worden - Muziek, literatuur - daar kon je volgens haar niet van leven. [2]
- Het woord oppassend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oppassend" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Meijer, I. (ed. Connie Palmen)""Simon Carmiggelt" in: De interviewer en de schrijvers. (2003) Prometheus, Amsterdam; ISBN 904460242X; p.93; geraadpleegd 2017-04-26
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be