oppas
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·pas
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oppas | oppassen |
verkleinwoord | oppasje | oppasjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die voor korte tijd zorgt voor iets (kinderen, een huis etc.)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
oppassen |
oppas
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oppassen
- ... dat ik oppas.
Gangbaarheid
- Het woord oppas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "oppas" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be