opofferen

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·of·fe·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opofferen
offerde op
opgeofferd
zwak -d volledig

Werkwoord

opofferen

  1. iets bij noodzaak moeten gebruiken
  2. iemand laten doden in een gevecht
  3. iets wat je wilt opgeven
     Wie zegt dat het het een óf het ander moet zijn? Als je een aantal dingen opoffert en zuinig leeft kom je een heel eind.[1]
  4. heel veel moeite doen
     Ik dacht continu aan stoppen, maar had hier zoveel voor opgeofferd en ik wist dat ik maar een keer zo’n kans zou krijgen.[1]
  5. zich opofferen - zichzelf voorstellen om gedood of achtergelaten te worden uit noodzaak
  6. zich opofferen - zich wijden aan
     ‘Je offert je op als je kinderen hebt, omdat ze je nodig hebben.[1]
     Dan kan hij er staan en zeggen dat hij zich in deze moeilijke tijden et cetera et cetera toch heeft opgeofferd uit liefde voor zowel zijn dochter als de tradities van zijn geslacht.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1 1,2
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be