opmerker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·mer·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opmerker opmerkers
verkleinwoord opmerkertje opmerkertjes

Zelfstandig naamwoord

de opmerkerm

  1. aandachtig waarnemer
     Ook is het leuk zelf te oordelen over wat architectonisch blad De Opmerker in 1867 schreef: 'Een huis, welks benedenverdieping zeer laag en gedrukt is, zoo laag en gedrukt, dat de voordeur aanmerkelijk is verhoogd moeten worden.' Huis Caramelli is alleen zondag geopend.[1]
     Moet een scherp opmerker niet vaststellen dat ook het reformatorische leven de invloed van de secularisatie ondergaat? Kunnen we het volhouden om Reformatie en secularisatie zo van elkaar te scheiden als ik hierboven heb gedaan?[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Jochem van Staalduine
    “De zes mooiste locaties tijdens Open Monumentendag” (11 september 2014), Het Parool
  2. Bronlink Weblink bron
    Dr. W. H. Velema
    “Secularisatie volgt niet uit de Reformatie” (28-11-2003), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be