opleidingscentrum

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·lei·dings·cen·trum
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opleidingscentrum opleidingscentra
opleidingscentrums
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het opleidingscentrumo

  1. (onderwijs) instituut dat onderwijs verzorgt; instituut waar men een vaardigheid kan leren
     Op het terrein van de KNVB in de Zeister bossen wordt sinds februari 2015 gebouwd aan het toekomstige paradepaardje van de nationale voetbalbond. Het complex krijgt een sporthotel, opleidingscentrum, een vernuftig sportveld met meetapparatuur en een ultramodern sportmedisch centrum. Op 1 september van dit jaar volgt de officiële opening.[2]
     De dag is nog jong als Ajouri zijn leerlingen toespreekt. "Osman, Tarik, Fabian, wat is jullie opdracht voor vandaag? Stratenmaken? Goed, aan het werk dan." Op het opleidingscentrum van Strabag in het Hessense Bebra worden zo'n honderd jongeren opgeleid tot stratenmaker of graafmachinebestuurder. Van hen is ongeveer een kwart vluchteling.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Voetbal
    “Van Praag: we gaan weer voetballen in Zeist” (Woensdag 11 mei 2016, 06:38), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    Judith van de Hulsbeek
    “Twee jaar na ‘Wir schaffen das': lukt het Duitsland ook echt?” (Donderdag 31 augustus 2017, 18:00), NOS