opleefden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·leef·den

Werkwoord

vervoeging van
opleven

opleefden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opleven
    • ...dat wij opleefden. 
    • ...dat jullie opleefden. 
    • ...dat zij opleefden.