opkroppen
Uiterlijk
- op·krop·pen
opkroppen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opkroppen |
kropte op |
opgekropt |
zwak -t | volledig |
- niet uiten (en dus binnenhouden) van gevoelens zoals bijvoorbeeld woede
- Hij kon zijn woede en verontwaardiging maar met moeite opkroppen.
- Nieuwe reeks van het programma over identiteit met filosoof Stine Jensen. Het thema van de eerste uitzending is woede. Wat is de waarde van woede? Bestaat er zoiets als positieve woede? En is het opkroppen van woede slecht? [3]
- inhouden, onderdrukken, ophopen, opstapelen, verkroppen, bedwingen, beteugelen, tegenhouden, temperen
- van zijn hart geen moordkuil maken
1. niet uiten (en dus binnenhouden) van gevoelens zoals bijvoorbeeld woede
- Het woord opkroppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opkroppen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ opkroppen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 11 juni 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be