opjaagt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·jaagt

Werkwoord

vervoeging van
opjagen

opjaagt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opjagen
    • ... dat jij opjaagt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opjagen
    • ... dat hij opjaagt.