ophoudt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·houdt

Werkwoord

vervoeging van
ophouden

ophoudt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ophouden
    • ... dat jij ophoudt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ophouden
    • ... dat hij ophoudt.