opgebruikten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ge·bruik·ten

Werkwoord

vervoeging van
opgebruiken

opgebruikten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opgebruiken
    • ...dat wij opgebruikten. 
    • ...dat jullie opgebruikten. 
    • ...dat zij opgebruikten.