opflikkeren
Uiterlijk
- Geluid: opflikkeren (hulp, bestand)
- op·flik·ke·ren
- samenstelling van op en flikkeren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opflikkeren |
flikkerde op |
opgeflikkerd |
zwak -d | volledig |
opflikkeren
- ergatief (pejoratief) het toneel verlaten, weggaan
- Ik ben blij dat hij eindelijk opgeflikkerd is.
- ergatief sterker gaan branden
- ... wel, zie het lichte sneven
van al dat kwijnende levende stervende opflikkerend licht...[1]
- ... wel, zie het lichte sneven
- Het woord opflikkeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opflikkeren" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Verzen, Herman Gorter
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Ergatief werkwoord in het Nederlands
- Pejoratief in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 87 %