operateur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ope·ra·teur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord operateur operateurs
verkleinwoord operateurtje operateurtjes

Zelfstandig naamwoord

de operateurm [3]

  1. (beroep) operator (bedieningsvakman voor technische installaties)
  2. (beroep) iemand die filmapparatuur bedient, een bioscoopoperateur
  3. iemand die opnamen maakt in een fotostudio
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen