opdonderden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·don·der·den

Werkwoord

vervoeging van
opdonderen

opdonderden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opdonderen
    • ...dat wij opdonderden. 
    • ...dat jullie opdonderden. 
    • ...dat zij opdonderden.