opboksen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·bok·sen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opboksen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opboksen
bokste op
opgebokst
zwak -t volledig
  1. met veel moeite ingaan tegen iets of iemand: vooral in decombinatie opboksen tegen
    • Daarna probeerde Lotto-Soudal het nog opnieuw met Sean De Bie maar die moest alleen opboksen tegen een jagend peloton en was kansloos. [2] 
    • Moers blijft zeer sceptisch ondanks het voorlopige succes van de crowdfundingsactie. "Goed, iedereen heeft het recht om zijn geld kwijt te raken. Kijkshop was ooit een totale vernieuwing, maar om nu nog met zo'n platform te starten is gewoon rijkelijk laat. Ze kunnen zelfs met het bedrag dat ze nu hebben opgehaald niet opboksen tegen hun concurrentie, die miljarden pompt in hun eigen platformen. Het lijkt me een hopeloos moeilijke taak. Ik heb respect voor het feit dat ze iets anders proberen, maar het is too little, too late."[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 8 september 2017 door vml
  3. Tubantia Navin Bhagwat 14 augustus 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be