opbergzak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·berg·zak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opbergzak opbergzakken
verkleinwoord opbergzakje opbergzakjes

Zelfstandig naamwoord

het opbergzako

  1. van onder afgesloten vormloze huls uit textiel of ander flexibel materiaal bestemd om dingen in te bewaren
    • Hoogtepunt van illusionistische werkelijkheidsweergave was de zogenaamde ‘trompe l'oeil’, het ‘bedriegertje’. Samuel van Hoogstraten, die tegen het eind van zijn leven op theoretisch niveau het stilleven zo laag inschaalde, was er een grootmeester in, getuige bijvoorbeeld een schilderij uit 1654 van een kastdeur waar spullen aan hingen, een handdoek, een opbergzak, een borstel. [1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen