opaten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·aten

Werkwoord

vervoeging van
opeten

opaten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opeten
    • ...dat wij opaten. 
    • ...dat jullie opaten. 
    • ...dat zij opaten.