oorlogsgeschiedenis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·logs·ge·schie·de·nis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oorlogsgeschiedenis oorlogsgeschiedenissen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oorlogsgeschiedenisv

  1. (geschiedenis) (militair) de beschrijving van de oorlogen uit het verleden
     Hij had zijn wetenschap - de theorie van de scheve slagorde, die hij had afgeleid uit de geschiedenis van de oorlogen van Frederik de Grote -, en alles wat hij tegenkwam in de moderne oorlogsgeschiedenis kwam hem onzinnig, barbaars voor, als monsterachtige botsingen, waarin aan beide kanten zoveel fouten werden gemaakt, dat deze oorlogen geen oorlogen genoemd mochten worden: ze pasten niet in de theorie en konden niet dienen als onderwerp voor de wetenschap.[1]
     De herdenking in Dresden keert jaarlijks terug, maar dit jaar gaat het anders. De oorlogsgeschiedenis wordt aangegrepen door rechts-populisten om te proberen de misdaden van de nazi's te nuanceren.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 januari 2022 Weblink bron “Duitse president: 'Antisemitisme en vreemdelingenhaat vergiftigen ons land'” (13-02-2020), NOS