oomzegger
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- oom·zeg·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oomzegger | oomzeggers |
verkleinwoord | oomzeggertje | oomzeggertjes |
Zelfstandig naamwoord
de oomzegger m
- (familie) zoon of dochter van een broer of zus
- Simon is ook een oomzegger van de voormalige toparbiter Jan Keizer.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord oomzegger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Vragen staat vrij, de Volkskrant, 19 november 2011