oogkas
Uiterlijk
- oog·kas
- samenstelling van oog en kas [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oogkas | oogkassen |
verkleinwoord | - | - |
- (anatomie) schedelholte waarin de oogbol ligt
- ▸ De broers maakten deel uit van een groep van zeven Nederlandse toeristen die op een caféterras in het centrum van Praag een ober in elkaar sloegen. Het slachtoffer hield ernstige verwondingen over aan de mishandeling, waaronder een gebroken kaak en een gebroken oogkas. Hij lag drie weken in het ziekenhuis en eist een schadevergoeding.[2]
- Het woord oogkas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oogkas" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron “Nederlandse broers 'schamen zich' voor mishandeling Praagse ober” (Maandag 15 april 2019, 09:35), NOS
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be