oogkamer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

zijaanzicht van de voorsteoogkamer
Uitspraak
Woordafbreking
  • oog·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oogkamer oogkamers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oogkamerv / m

  1. (anatomie) een van de twee delen van het oog die door de iris van elkaar worden gescheiden in de voorste- en achterste oogkamer
    • De plastic pistolen en geweren zijn heel populair. De projectielen zijn langwerpige cilinders met een rubberen uiteinde. De artsen van het Moorfields Eye Hospital beschrijven drie gevallen waarbij de patiënt van nabij werd beschoten en in het oog werd geraakt. Bij alle drie was er letsel aan het oog: bloed in oogkamer en kneuzing van het netvlies. In een geval waren de ogen zelfs gesloten. [2] 

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen