onzekerheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ze·ker·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onzekerheid onzekerheden
verkleinwoord onzekerheidje onzekerheidjes

Zelfstandig naamwoord

de onzekerheidv

  1. het niet (helemaal) zeker zijn
    • Hij twijfelt altijd want hij heeft last van te grote onzekerheid. 
     Mijn onzekerheid werd steeds intenser en instinctief had ik nog maar één behoefte: vluchten, weg uit de bergen.[1]
     Maar Christa vond tegelijkertijd dat er een groot en ongekend potentieel was voor zo'n populistische partij, op dit moment zwierven er misschien een miljoen mensen in totale onzekerheid rond.[2]
  2. de mate waarin meting en het gemetene van elkaar kunnen afwijkingen
    • Hij is 1.80 meter lang met een onzekerheid van 1 cm. 
Synoniemen
  1. twijfeling, broosheid, schuchterheid, bedeesdheid
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be