onzacht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·zacht
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van zacht met het voorvoegsel on-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onzacht onzachter onzachtst
verbogen onzachte onzachtere onzachtste
partitief onzachts onzachters -

Bijvoeglijk naamwoord

onzacht [1]

  1. (eufemisme) heel hard, heel ruw en met veel geweld
    • Paus komt onzacht in aanraking met pausmobiel. [2] 
    • Woensdagochtend raakte een 17-jarige fietsster uit Nijverdal rond kwart over acht gewond bij een aanrijding op de kruising Rijssensestraat/Nijkerkendijk. Het meisje botste daar tegen een andere fietser en kwam daardoor onzacht met het asfalt in aanraking. Ze werd ter controle naar het ziekenhuis vervoerd. [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard DINSDAG 12 SEPTEMBER 2017
  3. Tubantia Han Haveman 19-maart-17
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be