onwelvoeglijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·wel·voeg·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onwelvoeglijk onwelvoeglijker onwelvoeglijkst
verbogen onwelvoeglijke onwelvoeglijkere onwelvoeglijkste
partitief onwelvoeglijks onwelvoeglijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

onwelvoeglijk

  1. niet netjes of beleefd; niet zoals het hoort
    • Meteen spoort een cumulverbod met een mooie symboliek. Het geeft aan dat partijen zich bottom-up willen heruitvinden. Het bestrijdt het beeld van een bende platte postjespakkers. In een tijd dat klassieke partijen worstelen met een gedateerd imago en dat de socialisten elke onwelvoeglijke associatie met geld kunnen missen als de pest, is dat niet eens zo’n domme strategie. [2] 
    • De Helderse wethouder die begin deze maand zijn baan kwijtraakte vanwege "onwelvoeglijk gedrag" richting vrouwen is wel degelijk door het college van burgemeester en wethouders onder druk gezet om op te stappen. Dat blijkt uit opnames die in handen zijn van het Noordhollands Dagblad. [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 15 juni 2017
  3. Tubantia 27 juni 2015
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be