onweerachtig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·weer·ach·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onweerachtig onweerachtiger onweerachtigst
verbogen onweerachtige onweerachtigere onweerachtigste
partitief onweerachtigs onweerachtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

onweerachtig

  1. gelijkend op, of eigenschappen hebbend van onweer
    • Dat moedwillige geheugenverlies had verhinderd dat Robins dood was omgezet in die lieflijke oude familietaal, die de pijnlijkste raadsels nog gladstreek tot een behaaglijke, bevattelijke vorm, en daardoor had de herinnering aan de gebeurtenissen van die dag iets chaotisch en verbrokkelds, een nachtmerrie van blinkende spiegelscherven die fel opglinsterden bij de geur van blauweregen, het knarsen van een waslijn, een bepaald, onweerachtig soort licht in de lente. (Uit: De kleine vriend van Donna Tartt) 
Synoniemen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be