onwaarheid

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·waar·heid
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van waar met het voorvoegsel on- en met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onwaarheid onwaarheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

onwaarheid v [1]

  1. het onwaar zijn
  2. (eufemisme) leugen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen