onverantwoordelijkheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ver·ant·woor·de·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onverantwoordelijkheid onverantwoordelijkheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

onverantwoordelijkheid v [1]

  1. de mate waarin iemand zich onvoldoende rekenschap geeft van de gevolgen van zijn daden
     Sinds vanmorgen speelde zij voortdurend op, nog dwingender dan voorheen, alsof mijn onverantwoordelijkheid van toen nu alsnog had bijgedragen aan Tonio's ongeluk.[2]
     Een woordvoerder van het Britse kabinet verweet de stakingleiders 'onverantwoordelijkheid'. Volgens de zegsman waren de meeste overheidsdienaren wel aan het werk en werden de belangrijkste overheidsdiensten gewoon uitgevoerd. Hij schatte dat een vijfde van de rijksambtenaren, iets minder dan 90 duizend, aan de werkonderbreking meedeed.[3]
  2. iets dat getuigd van onvoldoende rekenschap geven van de gevolgen van zijn daden
Antoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023467014
  3. Bronlink geraadpleegd op 16 maart 2022 Weblink bron “Massale staking treft openbare leven in Groot-Brittannië” (10-07-2014), Tubantia