onuitstaanbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·uit·staan·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onuitstaanbaar onuitstaanbaarder onuitstaanbaarst
verbogen onuitstaanbare onuitstaanbaardere onuitstaanbaarste
partitief onuitstaanbaars onuitstaanbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

onuitstaanbaar

  1. zo vervelend dat je er niet bij in de buurt kunt blijven
    • Hij is een onuitstaanbare jongen die altijd de meisjes lastig valt. 
     Zoals hij zichzelf herinnerde uit die tijd, iets wat hij niet graag deed, moest hij ondraaglijk zelfverzekerd zijn geweest, verbaal sterk, gewend om alle discussies te winnen, kortom onuitstaanbaar.[2]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be