ontzuilen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ontzuilen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ontzuilen			te ontzuilen
	toekomend		zullen ontzuilen			te zullen ontzuilen
voltooid	tegenwoordig		hebben ontzuild			te hebben ontzuild
	toekomend		ontzuild zullen hebben			ontzuild te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ontzuilend		ontzuild			ev. ontzuil	mv. verouderd ontzuilt	ontzuile
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ontzuil	ontzuilt	ontzuilt	ontzuilt	ontzuilt	ontzuilen	ontzuilen	ontzuilen
verleden (o.v.t.)	ontzuilde	ontzuilde	ontzuilde	ontzuilde	ontzuilde	ontzuilden	ontzuilden	ontzuilden
toekomend (o.t.t.t.)	zal ontzuilen	zult/zal ontzuilen	zult/zal ontzuilen	zult ontzuilen	zal ontzuilen	zullen ontzuilen	zullen ontzuilen	zullen ontzuilen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ontzuilen	zou ontzuilen	zou(dt) ontzuilen	zoudt ontzuilen	zou ontzuilen	zouden ontzuilen	zouden ontzuilen	zouden ontzuilen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ontzuild	hebt ontzuild	hebt/heeft ontzuild	hebt ontzuild	heeft ontzuild	hebben ontzuild	hebben ontzuild	hebben ontzuild
verleden (v.v.t.)	had ontzuild	had ontzuild	had ontzuild	hadt ontzuild	had ontzuild	hadden ontzuild	hadden ontzuild	hadden ontzuild
toekomend (v.t.t.t.)	zal ontzuild hebben	zal/zult ontzuild hebben	zult/zal ontzuild hebben	zult ontzuild hebben	zal ontzuild hebben	zullen ontzuild hebben	zullen ontzuild hebben	zullen ontzuild hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ontzuild hebben	zou ontzuild hebben	zou/zoudt ontzuild hebben	zoudt ontzuild hebben	zou ontzuild hebben	zouden ontzuild hebben	zouden ontzuild hebben	zouden ontzuild hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ontzuild worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ontzuild				er is ontzuild
verleden	er werd ontzuild				er was ontzuild
toekomend	er zal ontzuild worden				er zal ontzuild zijn
voorwaardelijk	er zou ontzuild worden				er zou ontzuild zijn
lijdende vorm ontzuild worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ontzuild worden			ontzuild te worden
	toekomend		ontzuild zullen worden			ontzuild te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ontzuild zijn			ontzuild te zijn
	toekomend		ontzuild zullen zijn			ontzuild te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt ontzuild	—	—	worden ontzuild
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd ontzuild	—	—	werden ontzuild
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal ontzuild worden	—	—	zullen ontzuild worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou ontzuild worden	—	—	zouden ontzuild worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is ontzuild	—	—	zijn ontzuild
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was ontzuild	—	—	waren ontzuild
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal ontzuild zijn	—	—	zullen ontzuild zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou ontzuild zijn	—	—	zouden ontzuild zijn