ontzouten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ontzouten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ontzouten			te ontzouten
	toekomend		zullen ontzouten			te zullen ontzouten
voltooid	tegenwoordig		hebben ontzout			te hebben ontzout
	toekomend		ontzout zullen hebben			ontzout te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ontzoutend		ontzout			ev. ontzout	mv. verouderd ontzout	ontzoute
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ontzout	ontzout	ontzout	ontzout	ontzout	ontzouten	ontzouten	ontzouten
verleden (o.v.t.)	ontzoutte	ontzoutte	ontzoutte	ontzoutte	ontzoutte	ontzoutten	ontzoutten	ontzoutten
toekomend (o.t.t.t.)	zal ontzouten	zult/zal ontzouten	zult/zal ontzouten	zult ontzouten	zal ontzouten	zullen ontzouten	zullen ontzouten	zullen ontzouten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ontzouten	zou ontzouten	zou(dt) ontzouten	zoudt ontzouten	zou ontzouten	zouden ontzouten	zouden ontzouten	zouden ontzouten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ontzout	hebt ontzout	hebt/heeft ontzout	hebt ontzout	heeft ontzout	hebben ontzout	hebben ontzout	hebben ontzout
verleden (v.v.t.)	had ontzout	had ontzout	had ontzout	hadt ontzout	had ontzout	hadden ontzout	hadden ontzout	hadden ontzout
toekomend (v.t.t.t.)	zal ontzout hebben	zal/zult ontzout hebben	zult/zal ontzout hebben	zult ontzout hebben	zal ontzout hebben	zullen ontzout hebben	zullen ontzout hebben	zullen ontzout hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ontzout hebben	zou ontzout hebben	zou/zoudt ontzout hebben	zoudt ontzout hebben	zou ontzout hebben	zouden ontzout hebben	zouden ontzout hebben	zouden ontzout hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ontzout worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ontzout				er is ontzout
verleden	er werd ontzout				er was ontzout
toekomend	er zal ontzout worden				er zal ontzout zijn
voorwaardelijk	er zou ontzout worden				er zou ontzout zijn
lijdende vorm ontzout worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ontzout worden			ontzout te worden
	toekomend		ontzout zullen worden			ontzout te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ontzout zijn			ontzout te zijn
	toekomend		ontzout zullen zijn			ontzout te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ontzout	wordt ontzout	wordt ontzout	wordt ontzout	wordt ontzout	worden ontzout	worden ontzout	worden ontzout
verleden (o.v.t.)	werd ontzout	werd ontzout	werd ontzout	werdt ontzout	werd ontzout	werden ontzout	werden ontzout	werden ontzout
toekomend (o.t.t.t.)	zal ontzout worden	zult ontzout worden	zult ontzout worden	zult ontzout worden	zal ontzout worden	zullen ontzout worden	zullen ontzout worden	zullen ontzout worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ontzout worden	zou ontzout worden	zou/zoudt ontzout worden	zoudt ontzout worden	zou ontzout worden	zouden ontzout worden	zouden ontzout worden	zouden ontzout worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ontzout	bent ontzout	bent/is ontzout	zijt ontzout	is ontzout	zijn ontzout	zijn ontzout	zijn ontzout
verleden (v.v.t.)	was ontzout	was ontzout	was ontzout	waart ontzout	was ontzout	waren ontzout	waren ontzout	waren ontzout
toekomend (v.t.t.t.)	zal ontzout zijn	zult ontzout zijn	zult ontzout zijn	zult ontzout zijn	zal ontzout zijn	zullen ontzout zijn	zullen ontzout zijn	zullen ontzout zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ontzout zijn	zou ontzout zijn	zou/zoudt ontzout zijn	zoudt ontzout zijn	zou ontzout zijn	zouden ontzout zijn	zouden ontzout zijn	zouden ontzout zijn