ontspinnen/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich ontspinnen
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	ontspin me	wij, we	ontspinnen ons	ik	ontspon me	wij, we	ontsponnen ons	ik	zal me ontspinnen	wij, we	zullen ons ontspinnen
2	jij, je	ontspint je	jullie	ontspinnen je	jij, je	ontspon je	jullie	ontsponnen je	jij, je	zal, zult je ontspinnen	jullie	zullen je ontspinnen
	u	ontspint zich/u	u	ontspint zich/u	u	ontspon zich/u	u	ontspon zich/u	u	zult zich/u ontspinnen	u	zult zich/u ontspinnen
	gij, ge	ontspint u	gij, ge, gijlieden	ontspint u	gij, ge	ontspon u	gij, ge, gijlieden	ontspon u	gij, ge	zult u ontspinnen	gij, ge gijlieden	zult u ontspinnen
3	hij, zij, het	ontspint zich	zij, ze	ontspinnen zich	hij, zij, het	ontspon zich	zij, ze	ontsponnen zich	hij, zij, het	zal zich ontspinnen	zij, ze	zullen zich ontspinnen
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich ontspinnend				zich ontsponnen hebben			ontspin u/je , ontspint je			ontspinne zich