ontschoten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·scho·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
ontschieten

ontschoten

  1. meervoud verleden tijd van ontschieten
    • Wij ontschoten. 
    • Jullie ontschoten. 
    • Zij ontschoten. 
  2. voltooid deelwoord van ontschieten