ontplof
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ont·plof
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ontploffen |
ontplof
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontploffen
- Ik ontplof.
- gebiedende wijs van ontploffen
- Ontplof!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontploffen
- Ontplof je?