ontplof

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·plof

Werkwoord

vervoeging van
ontploffen

ontplof

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontploffen
    • Ik ontplof. 
  2. gebiedende wijs van ontploffen
    • Ontplof! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontploffen
    • Ontplof je?