ontoonbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·toon·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ontoonbaar ontoonbaarder ontoonbaarst
verbogen ontoonbare ontoonbaardere ontoonbaarste
partitief ontoonbaars ontoonbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

ontoonbaar

  1. zo lelijk geworden dat het niet aan anderen getoond kan worden
    • Het omvouwen van (delen van) een pagina of het op het gevoel afscheuren van een ongeperforeerde hoek, leidt tot verdikkingen of onregelmatigheden die het schrijven beinvloeden en de agenda op den duur een ontoonbaar uiterlijk geven. [1] 
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Paul Luttikhuis 17 november 1990