ontologie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·to·lo·gie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leer van het zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1799 [1]
  • met het voorvoegsel onto- met het achtervoegsel -logie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ontologie ontologieën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de ontologiev

  1. de tak van de metafysica die zich bezig houdt met het bestuderen van de aard van het bestaan of het zijn, zijnsleer
    • Hij studeert ontologie op de universiteit van Leiden.  [3]
  2. (informatica) aanduiding voor een, door computers interpreteerbare, beschrijving van de werkelijkheid
    • een ontologie bevat niet alleen feiten maar ook regels, gevat in logische formules. Uit dergelijke regels kan men nieuwe feiten afleiden met een automatisch redeneerprogramma 
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen