ontoegankelijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

ontoegankelijk voor rolstoelen
Uitspraak
Woordafbreking
  • on·toe·gan·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ontoegankelijk ontoegankelijker ontoegankelijkst
verbogen ontoegankelijke ontoegankelijkere ontoegankelijkste
partitief ontoegankelijks ontoegankelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

ontoegankelijk [1]

  1. dat het voor iets of iemand niet mogelijk is om ergens te komen
    • Er kan een (schier-)eilandje in worden gemaakt, misschien een uitkijktoren. Het wordt geen recreatiegebied, weet Meinderts, maar helemaal ontoegankelijk is het nu ook al niet. [2] 
  2. dat iets of iemand niet te begrijpen is met het verstand
    • Met Bevergem had hij ook al zo’n ­‘chance’: de Canvasserie haalde meer dan 700.000 kijkers per aflevering. ‘Dat was voor mij het bewijs dat je het publiek niet zomaar alles moet geven wat het wil. ­Bevergem was geen ontoegankelijk vormexperiment, maar er werd wel verondersteld dat de kijker zelf wat lijntjes verbond. In Vlaanderen hebben we die traditie niet: hier onderschatten tv-makers en filmmakers hun publiek. Ik ben ervan overtuigd dat een publiek getriggerd moet worden, en dat we het moeten uitdagen. Het is een groeiproces.’ [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 29-08-2017
  3. de Standaard ZATERDAG 9 SEPTEMBER 2017