ontmaskeren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontmaskeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontmaskeren | te ontmaskeren | ||||||||
toekomend | zullen ontmaskeren | te zullen ontmaskeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontmaskerd | te hebben ontmaskerd | ||||||||
toekomend | ontmaskerd zullen hebben | ontmaskerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontmaskerend | ontmaskerd | ev. ontmasker |
mv. verouderd ontmaskert |
ontmaskere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontmasker | ontmaskert | ontmaskert | ontmaskert | ontmaskert | ontmaskeren | ontmaskeren | ontmaskeren | |||
verleden (o.v.t.) | ontmaskerde | ontmaskerde | ontmaskerde | ontmaskerde | ontmaskerde | ontmaskerden | ontmaskerden | ontmaskerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontmaskeren | zult/zal ontmaskeren | zult/zal ontmaskeren | zult ontmaskeren | zal ontmaskeren | zullen ontmaskeren | zullen ontmaskeren | zullen ontmaskeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontmaskeren | zou ontmaskeren | zou(dt) ontmaskeren | zoudt ontmaskeren | zou ontmaskeren | zouden ontmaskeren | zouden ontmaskeren | zouden ontmaskeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontmaskerd | hebt ontmaskerd | hebt/heeft ontmaskerd | hebt ontmaskerd | heeft ontmaskerd | hebben ontmaskerd | hebben ontmaskerd | hebben ontmaskerd | |||
verleden (v.v.t.) | had ontmaskerd | had ontmaskerd | had ontmaskerd | hadt ontmaskerd | had ontmaskerd | hadden ontmaskerd | hadden ontmaskerd | hadden ontmaskerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontmaskerd hebben | zal/zult ontmaskerd hebben | zult/zal ontmaskerd hebben | zult ontmaskerd hebben | zal ontmaskerd hebben | zullen ontmaskerd hebben | zullen ontmaskerd hebben | zullen ontmaskerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontmaskerd hebben | zou ontmaskerd hebben | zou/zoudt ontmaskerd hebben | zoudt ontmaskerd hebben | zou ontmaskerd hebben | zouden ontmaskerd hebben | zouden ontmaskerd hebben | zouden ontmaskerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontmaskerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontmaskerd | er is ontmaskerd | |||||||||
verleden | er werd ontmaskerd | er was ontmaskerd | |||||||||
toekomend | er zal ontmaskerd worden | er zal ontmaskerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontmaskerd worden | er zou ontmaskerd zijn | |||||||||
lijdende vorm ontmaskerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontmaskerd worden | ontmaskerd te worden | ||||||||
toekomend | ontmaskerd zullen worden | ontmaskerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontmaskerd zijn | ontmaskerd te zijn | ||||||||
toekomend | ontmaskerd zullen zijn | ontmaskerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontmaskerd | wordt ontmaskerd | wordt ontmaskerd | wordt ontmaskerd | wordt ontmaskerd | worden ontmaskerd | worden ontmaskerd | worden ontmaskerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontmaskerd | werd ontmaskerd | werd ontmaskerd | werdt ontmaskerd | werd ontmaskerd | werden ontmaskerd | werden ontmaskerd | werden ontmaskerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontmaskerd worden | zult ontmaskerd worden | zult ontmaskerd worden | zult ontmaskerd worden | zal ontmaskerd worden | zullen ontmaskerd worden | zullen ontmaskerd worden | zullen ontmaskerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontmaskerd worden | zou ontmaskerd worden | zou/zoudt ontmaskerd worden | zoudt ontmaskerd worden | zou ontmaskerd worden | zouden ontmaskerd worden | zouden ontmaskerd worden | zouden ontmaskerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontmaskerd | bent ontmaskerd | bent/is ontmaskerd | zijt ontmaskerd | is ontmaskerd | zijn ontmaskerd | zijn ontmaskerd | zijn ontmaskerd | |||
verleden (v.v.t.) | was ontmaskerd | was ontmaskerd | was ontmaskerd | waart ontmaskerd | was ontmaskerd | waren ontmaskerd | waren ontmaskerd | waren ontmaskerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontmaskerd zijn | zult ontmaskerd zijn | zult ontmaskerd zijn | zult ontmaskerd zijn | zal ontmaskerd zijn | zullen ontmaskerd zijn | zullen ontmaskerd zijn | zullen ontmaskerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontmaskerd zijn | zou ontmaskerd zijn | zou/zoudt ontmaskerd zijn | zoudt ontmaskerd zijn | zou ontmaskerd zijn | zouden ontmaskerd zijn | zouden ontmaskerd zijn | zouden ontmaskerd zijn |