ontdekken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·dek·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontdekken
ontdekte
ontdekt
zwak -t volledig

Werkwoord

ontdekken

  1. overgankelijk iets vinden of leren waarvan het bestaan voorheen niet bekend was bij de ontdekker
    • `Het klinkt je misschien een beetje vreemd in de oren,' zei hij, 'maar dat laatste kan ik je niet vertellen. Dat is iets wat je helemaal alleen moet gaan ontdekken. Daarom moet je mij verlaten en op reis gaan. Weg uit Betonstad. Je mag niets anders meenemen dan wat ik je nu zal geven.' [2] 
    • Hij had ontdekt dat de vogel een nest in zijn schuur had gemaakt. 
    • De astronomen hebben een nieuwe planeet ontdekt. 
    • Ze had ontdekt dat haar baas de belasting ontdook. 
    • De zanger is ondekt bij een talentenjacht. 
    • Ik heb ontdekt dat ik talent heb voor het vouwen van origamifiguurtjes. 
  2. overgankelijk (aardrijkskunde) een onbekend gebied verkennen en meer ervan leren
  3. (verouderd) weghalen van een bedekking[3]
Afgeleide begrippen
Opmerkingen

Iets ontdekken is het vinden van iets in de breedste zin van het woord. Het kan gaan om een fysiek object als een planeet of verborgen schat, een nieuwe diersoort, een talent, een werkwijze, een mechanisme, iets wat iemand doet, enzovoorts. Het kan gaan om iets wat geheel nieuw is maar dit hoeft niet, zolang het maar nieuw is voor de ontdekker. "Hij heeft videospellen ontdekt, hij doet niks anders meer" is een valide zin.

  • Als het bestaan reeds bekend was bij de vinder dan is het gevonden of teruggevonden, bijvoorbeeld het terugvinden van een verloren object.
  • Als er een nieuw concept is ontworpen wat daarvoor nog niet bestond dan is het uitgevonden, bijvoorbeeld het uitvinden van een nieuw apparaat.
  • Als het concept reeds bekend was is het gemaakt, bijvoorbeeld het maken van een sieraad.
  • Als het fictief en ontastbaar is dan is het verzonnen, bijvoorbeeld het verzinnen van een stripfiguur.
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. ontdekken op website: Etymologiebank.nl
  2. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 16
  3. S.C. Dik en J.G. Kooij (1972). Beginselen van de algemene taalwetenschap, p. 32. Uitg.: Het Spectrum, ISBN 9027451346.
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be