ontbijtzaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

ontbijtzaal van een hotel in Amsterdam
Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·bijt·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ontbijtzaal ontbijtzalen
verkleinwoord ontbijtzaaltje ontbijtzaaltjes

Zelfstandig naamwoord

ontbijtzaal v/m [1]

  1. (horeca) grote ruimte (m.n. in een hotel) waar een groep mensen het ontbijt kan gebruiken
     De zaal in het pand, met onder meer een open haard uit de achttiende eeuw als blikvanger, wordt deels verbouwd. De ruimte doet in de toekomst ook dienst als ontbijtzaal voor de hotelgasten uit de nieuwe vleugel met 44 kamers. Over de bouw van die vleugel gaat de gemeenteraad komende maandag toestemming geven, wanneer zij instemmen met een bestemmingsplanwijziging.[2]
     De andere vleugel biedt ruimte aan de lounge, de ontbijtzaal en ons bescheiden restaurant, waar ik een vaste tafel voor u heb gereserveerd aan het raam met uitzicht op de pergola en de rozentuin, of wat daarvan over is, waarachter u de vijver kunt zien glinsteren. De fontein is helaas al een paar jaar buiten gebruik, maar ik kan u verzekeren dat onze kokkin haar uiterste best zal doen om u mild te stemmen jegens dit euvel.'[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Tom Van den Berg
    “Tante Sien in Vasse: pannenkoeken eten in toekomstige ontbijtzaal” (21-03-2019), Tubantia
  3. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 15