onschuldig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·schul·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onschuldig onschuldiger onschuldigst
verbogen onschuldige onschuldigere onschuldigste
partitief onschuldigs onschuldigers -

Bijvoeglijk naamwoord

onschuldig

  1. niet schuldig
    • Zelfs onschuldige kinderen worden in die oorlog niet ontzien. 
     Hoewel ik er vaak was geweest en de klinkende namen van Titiaan en Tintoretto achteloos door soireetjes had laten rollen, hoewel ik geroutineerd in mijn krant bleef lezen terwijl de vuurrode hogesnelheidstrein mij over de landverbinding van Mestre naar de oude stad bracht en veelbetekenend begon af te remmen, en hoewel ik mij had voorgenomen om mijn entree in de stad met een praktische instelling te benaderen en enige eventuele beroering van het gemoed uit te stellen totdat ik goed en wel was geïnstalleerd, moest ik even naar adem happen toen ik het station uit liep en het breekbare, pastelkleurige cliché van de stad aan het groene water zich onbekommerd en schijnbaar onschuldig voor mij ontvouwde.[1]
  2. waar geen ruzie over kan ontstaan, waar niet over nagedacht hoeft te worden
     Volgens de traditie zouden ze er nu een uur blijven zitten, noten kraken, dadels, vijgen en marsepeinen varkentjes eten en misschien wat conserveren over de geslaagde kerstcadeaus, de heerlijke schapenworst uit Osteroy en meer van dat soort onschuldige onderwerpen.[2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 21
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nedersaksisch

Bijvoeglijk naamwoord

onschuldig

  1. onschuldig; niet schulding


Veluws

Bijvoeglijk naamwoord

onschuldig

  1. onschuldig; niet schulding