onrustwekkenders

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·rust·wek·ken·ders
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

onrustwekkenders

  1. partitief van de vergrotende trap van onrustwekkend
    • Maar er is iets onrustwekkenders, iets waardoor het vermoeden gewettigd wordt dat de hier bedoelde correspondent van de Vossische wel de klok heeft hooren luiden maar zonder den klepel te kunnen vinden. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen